Wanneer er complicaties optreden bij een zwangerschap of bevalling, geeft de frequentie en variabiliteit van de hartslag een indicatie van de gezondheidstoestand van ongeboren of te vroeg geboren kinderen. De manier waarop dat nu wordt gemonitord, is vooral een momentopname.
Chantal Eenkhoorn (Erasmus MC, afdeling Verloskunde en Gynaecologie), PhD-onderzoeker bij het wetenschappelijke programma Medical Delta Institute of Fetal & Neonatal Care, onderzoekt nieuwe manieren om hartritmepatronen bij foetussen doorlopend te kunnen monitoren. “Uiteindelijk hoop ik dat zorgverleners daarmee kunnen anticiperen op de klinische toestand van de foetus, in plaats van pas te gaan meten wanneer de foetus achteruit gaat.”
Dit interview is het zevende in een reeks interviews met door Medical Delta gefinancierde PhD-kandidaten en postdoc onderzoekers. Het onderzoek van Chantal wordt gefinancierd vanuit het wetenschappelijke programma Medical Delta Institute of Fetal & Neonatal Care.
“Ik studeerde BioMedical Engineering aan de TU Delft en liep tijdens mijn opleiding stage bij een kinderziekenhuis. Hoe wij met behulp van geboortezorg een enorme invloed hebben op het verloop van het leven van de allerkleinsten fascineerde mij. Maar op het gebied van monitoring valt nog veel winst te behalen, dit wordt al jaren op dezelfde manier gedaan met bekabelde systemen. De metingen zijn momentopnamen, waarbij een zorgverlener ter plekke de frequentie en variabiliteit van hartritmepatronen bekijkt en dit analyseert. Deze manier van meten zorgt ervoor dat je enkel wat kan zeggen over de klinische conditie op het moment van de meting, waardoor het goed kan zijn dat tekenen van verslechtering over het hoofd worden gezien. En wanneer deze signalen wel worden gezien, kan de zorgverlener enkel reageren.
Mijn doel is om met behulp van continue monitoring door draadloze sensoren, het systeem zo aan te passen dat zorgverleners kunnen anticiperen op hartritmepatronen. Hopelijk kunnen hierdoor vaker complicaties bij foetussen en neonaten worden voorkomen.”
“Ik ben mijn onderzoek begonnen met een inventarisatie van de beschikbare apparatuur op het gebied van hartritmepatronen. Hierbij heb ik informatie gekregen over het comfort en gebruik van verschillende apparaten. Deze informatie is gebruikt om een besluit te vormen over welk apparaat het beste past binnen het systeem dat ik wil ontwikkelen.
De samenwerking met artsen is belangrijk, want zij kunnen aan de hand van de data een uitspraak doen over de conditie van de foetus. Daarnaast ben ik bezig met het ophalen van referentiewaardes van frequenties en variabiliteit van de hartslag gedurende de zwangerschap. Aan de hand van deze referentiewaardes, hopen we te kunnen bepalen of een hartslagmeting wel of niet afwijkt. Dit is van groot belang in mijn onderzoek, omdat de hartslagvariabiliteit iets zegt over de ontwikkeling van het autonome zenuwstelsel van de foetus. Hierbij is de samenwerking met artsen belangrijk, want zij kunnen aan de hand van de data een uitspraak doen over de conditie van de foetus.
Ten derde ben ik bezig met een onderzoek naar de foetale en neonatale hartslag. De hypothese is dat het ongeboren kind al tekenen van stress kan laten zien aan de hand van een afwijkend hartritme. Hiermee probeer ik te verklaren waarom het ene kind een betere start heeft dan de andere. In samenwerking met artsen bepaal ik welke patiëntgroep interessant is voor deze analyse.”
“Ik ben nu drie jaar bezig met mijn onderzoek. In mijn laatste jaar wil ik de informatie die ik heb verkregen, samenbrengen in één systeem waarbij met behulp van draadloze sensoren de frequentie en variabiliteit van het hartritme van de foetus continu wordt gemeten. Zo kunnen subtiele veranderingen van de hartslag in kaart worden gebracht. Het doel is om dit systeem te combineren met een geautomatiseerd waarschuwingssysteem waardoor vroegtijdige tekenen van verslechtering gedetecteerd kunnen worden en uiteindelijk ook te kunnen voorspellen wanneer het slechter zou kunnen gaan met de foetus. Zo kunnen artsen anticiperen op klinische achteruitgang in plaats van te moeten reageren op de realiteit, zoals nu vaak het geval is.”
“Door mijn studie heb ik zowel een medische als een technische achtergrond. Mijn ervaring is dat de technici laten zien wat alle mogelijkheden zijn en de medici bepalen daarvan de klinische relevantie, om zo tot een technologische oplossing te komen die goed toepasbaar is binnen de kliniek. Ik werk samen met het Erasmus MC, de TU Delft en het LUMC en ik zie interdisciplinaire samenwerking als voorwaarde voor mijn onderzoek. Er komt veel samen: big data, de gebruikte apparatuur en technologie, en de klinische praktijk en het gebruik door medici. De samenwerking creëert verschillende invalshoeken voor een vraagstuk.
Mijn advies voor net gestarte onderzoekers is daarom om al vanaf het begin de samenwerking aan te gaan. Zo krijg je een veel vollediger beeld van je probleemstelling. Wat ik fijn vind aan Medical Delta, is dat de lijntjes tussen disciplines erg kort zijn, waardoor je op een laagdrempelige manier met elkaar in contact kan komen.”
“Het continu monitoren van vitale functies kan ook binnen andere disciplines toegepast worden om klinische verslechteringen bij patiënten vroegtijdig te signaleren. Inzicht in de data-infrastructuur van ons systeem of in bijvoorbeeld de methoden die wij toepassen om veranderingen te detecteren, kunnen interessant zijn voor andere disciplines die een zelfde soort vroegtijdig waarschuwingssysteem willen ontwikkelen.”
Deze website maakt gebruik van cookies. Cookies zijn tekstbestanden die op de computer worden geplaatst wanneer websites worden bezocht. Ze worden veel gebruikt om websites efficiënt te laten werken en om informatie te verstrekken aan de eigenaren van de website. Hieronder kan aangegeven worden of u de cookies accepteert.